Met meer dan veertig jaar ervaring in het vak zijn er niet veel mensen beter geplaatst dan Rik Van Cauwelaert om de journalistiek onder de loep te nemen. “De kwaliteit van de berichtgeving is het belangrijkste wapen dat we hebben.”
Rik Van Cauwelaert over internet, geloofwaardigheid en Frank Vandenbroucke
“Ik zeg altijd dat ik als kind, net zoals Obelix, in de ketel met toverdrank gevallen ben. Mijn vader was journalist, zijn broer ook. Mijn grootoom heeft De Standaard gesticht en nog anderen waren uitgever van een weekblad voor de tweede wereldoorlog. Dus thuis werd er over niets anders gesproken.”
De journalistiek stroomt door de aderen bij de Van Cauwelaerts. Rik (°1950) lag bij wijze van spreken met de pen in de wieg. Dat aangeboren talent was misschien ook zijn redding, want de start van zijn carrière was ietwat onorthodox. “Ik ben op zestien jaar van school gegaan, wat ik nu trouwens niemand meer zou aanraden (lacht). Tja, het was in de dolle jaren zestig.”
Maar ook zonder officieel diploma legde Van Cauwelaert een mooi parcours af. De huidige directeur van Knack is een journalistieke duizendpoot en dat is te zien aan zijn loopbaan. Zestien en al aan de slag als persfotograaf, eerst bij een Belgisch bureau, daarna voor het gerenommeerde AP. Eind jaren zeventig werd het nieuwsweekblad De Post zijn werkgever. 
In het jaar 1980 volgde nog een carrièrewending. Bij Roularta deze keer, een bedrijf waar hij nooit meer is weggeraakt. Eerst een jaar of zes bij het nieuwe Sportmagazine, waar Rik Van Cauwelaert duidelijk goed werk leverde. Wijlen Frans ‘Sus’ Verleyen merkte hem op en haalde hem naar Knack. Het duurde niet lang voor Van Cauwelaert daar op de politieke redactie sukkelde. 
Van Cauwelaert: “Dat was niet de bedoeling. Mijn familie was in de journalistiek actief, maar ook in de politiek. Ik wou daar een beetje van weg blijven, maar eind 1987 was er een heel belangrijke verkiezing, rond Voeren en Happart. José Happart was de speerpunt van de campagne van de PS. De ‘verwijdering’ was al aan de gang in Vlaanderen, er was weinig aandacht voor de overkant.
Ik had er bij de redactie de aandacht op gevestigd dat er iets op til was in Wallonië. Als de PS daar zo sterk zou worden als ze voorspelden, dan kon je die op het federale niveau niet langer negeren. Maar dat betekende ook dat de Vlaamse socialisten niet in een federale regering zouden stappen als ze niet in de Vlaamse zaten. Dat is toen het breekpunt geweest en zo ben ik meer en meer in de politiek verzeild geraakt.
De laatste twintig jaar bent u bijna uitsluitend bezig geweest met politieke verslaggeving. Is die specifiek veranderd in de loop der jaren?
VAN CAUWELAERT: Ja. Ik heb de oude generatie nog gekend, die ook met mijn vader hadden gewerkt. Een Manu Ruys, een Hugo De Ridder: dat waren de grote namen in de politieke berichtgeving. Die gingen toch op een heel andere manier om met de politiek. Er was toen eigenlijk een grotere afstand tussen de journalistieke en de politieke wereld, ook al beweren sommigen vaak anders. Er waren er wel die goede contacten hadden met bepaalde politici, die een wat meer dan normaal professionele relatie hadden. Dat waren mensen die jij mochten zeggen, maar veel verder dan dat ging dat niet.
Hoe ver gaat het nu dan?
VAN CAUWELAERT: De relatie tussen de journalistiek en de politiek is veel nauwer geworden. Ze kennen elkaar veel beter. Vroeger had je wel de verzuiling. Je wist bijvoorbeeld dat je in Het Volk, de krant van mijn vader Emiel Van Cauwelaert, eerder standpunten van de Christelijke vakbond kon terugvinden. Bij De Standaard had je Vlaamsgezinde gevoeligheden. Maar nu dat allemaal weg is, hangt er veel af van de persoonlijke relatie die een journalist heeft met een politicus.
Hoe bedoelt u, een persoonlijke relatie? 
VAN CAUWELAERT: Als bepaalde journalisten op vakantie gaan met toppolitici, dan moet je toch opletten. Of als persmensen iets te vaak optreden als moderator van debatten van een bepaalde politieke partij. Hier is de regel dat wij dat niet toelaten, tenzij dat het voor alle partijen tegelijk is. Je kunt het soms niet echt vermijden, maar toch. Ik weet dat men daar nu wat licht overstapt, maar ik vind dat toch geen gelukkige ontwikkeling. En die had je vroeger niet. Nu zie je zelfs journalisten die aangesproken worden om de biografieën te schrijven en ze doen dat ook galant. Er zijn er zelfs die speeches schrijven. Ik heb dat de oude generatie nooit weten doen. 
Er wordt ook vaak gezegd dat de politieke berichtgeving minder serieus geworden is.
VAN CAUWELAERT: Ik denk dat die iets te veel is afgegleden naar het anekdotische, ik noem dat emojournalistiek. Er gaat meer aandacht naar de zwangerschap van Freya Van den Bossche tijdens haar ministerschap dan wat ze eigenlijk al die jaren heeft gedaan met die portefeuille. Dat is een vreemde evolutie.
Is dat dan zo slecht? 
VAN CAUWELAERT: Kijk nu naar Frank Vandenbroucke, die heeft een heel diepgaande studie gemaakt heeft over onze sociale zekerheid en de manier waarop we de pensioenen en de rest van de sociale zekerheid de komende jaren moeten aanpakken. Volgens mij is dat een van de belangrijkste politieke documenten van de laatste twintig jaar. Het enige dat zou mogen tellen, is het feit dat Vandenbroucke zegt dat we twee miljard moeten besparen tegen 2015. Maar in de pers willen ze liever weten of hij terug minister wil worden. Je hebt dan maar vijf minuten en dan verdoe je die tijd met zo’n klotevragen. Dat snap ik niet.
Is dat niet een evolutie die vooral de politieke berichtgeving treft? 
VAN CAUWELAERT: Neen, je ziet dat in het algemeen ook. De focus ligt op details, terwijl het buitenland uit het oog verloren wordt. Ik ken nauwelijks kranten die nog een correspondent in het buitenland hebben. Het is natuurlijk wel zo dat je door copyrightovereenkomsten te sluiten met goede bladen, zoals de New York Times, waarschijnlijk een betere berichtgeving krijgt over Amerika dan als je er zelf iemand heen zou sturen. Zij hebben meer toegang, hun eigen specialisten ook. Dat is nog te verklaren, zeker nu de communicatie bliksemsnel gaat. Het staat bijna tegelijkertijd in de Vlaamse krant als in de Times zelf. Maar je voelt toch ook dat de aandacht verminderd is. 
Maar goed, die verschuivingen zijn vanouds hoor. Toen de zegeltaksen werd afgeschaft in de negentiende eeuw en de populaire pers opkwam, was het hek ook van de dam. De pers kreeg vroeger ook al aangewreven dat ze te weinig diepgang had, dat is een terugkerend fenomeen.
De verwijten aan de pers zijn dus van alle tijden, maar is de crisis nu niet erger? Wat is eigenlijk hét probleem van de journalistiek vandaag?
VAN CAUWELAERT: De geloofwaardigheid handhaven. Dat is het belangrijkste voor de journalistiek als instelling. De kwaliteit van de berichtgeving is het enige echte wapen dat we hebben. Juiste en betrouwbare informatie brengen, daar draait het om. Of dat nu op internet, op radio, televisie of op print gebeurt, dat maakt niet. Als de lezer je niet vertrouwt, is hij weg. 
Hoe kan je die geloofwaardigheid waarborgen? 
VAN CAUWELAERT: Blijven investeren in de kwaliteit van je redactie is de boodschap. Je mag geen onopgeleide mensen een verhaal laten brengen, mensen die geen of te weinig ervaring en geheugen hebben. Je moet een referentiepunt hebben. Als Vandenbroucke zegt dat we 2 miljard moeten bezuinigen, dan is dat gelijk aan de besparingen van Martens en Dehaene samen. Je moet dan een journalist hebben die automatisch die klik maakt.
De dag van vandaag lopen nieuwsmedia vaak te koop met die geloofwaardigheid. U haalde zelf al de emojournalistiek aan. Zijn er nog zo’n trends merkbaar? 
VAN CAUWELAERT: Door het internet verschijnen er meer snelle hapjes, die licht verteerbaar zijn en rap gelezen worden. Het filmpje van Ronald Janssen op een feest met vrienden, dat op het VTM-journaal is getoond, is op het internet op een dag tijd 285000 keer aangeklikt. De mensen van de kranten zien dat en redeneren dat het publiek meer van dat wil. Met als gevolg dat je plots zes of acht pagina’s krijgt over de lustmoordenaar in Loksbergen. 
Misdaadverhalen zijn toch altijd populair geweest in de pers?
VAN CAUWELAERT: Akkoord, maar neem bijvoorbeeld Louis De Lentdecker, een legendarische gerechtelijke verslaggever die voor Het Nieuwsblad schreef. Die moest al een sterk verhaal hebben eer zijn stuk in De Standaard mocht komen. Want zij vonden dat veel te volks. Vandaag zou hij tien pagina’s vullen in de krant. 
En u vindt dat van het goede te veel? 
VAN CAUWELAERT: Je weet ook hoe het gaat, zoiets wordt dan onvermijdelijk opgepompt en op de duur wordt elke inwoner van Loksbergen geïnterviewd. We hebben hetzelfde gezien bij de steekpartij in Dendermonde, waar een man aan het woord kwam die vaak voorbij het huis van Kim De Gelder fietste. Dat komt nu allemaal in de krant. 
Waarom doen ze dat, denkt u? 
VAN CAUWELAERT: Er zijn bepaalde mediagoeroes die zeggen dat daar de toekomst ligt als de kranten willen overleven. Ze willen het publiek op zijn wenken bedienen. Maar dat lukt ook niet, want er werden nog nooit zo weinig kranten verkocht. 
Kan het internet geen oplossing bieden om de krant op termijn te vervangen? 
VAN CAUWELAERT: Het probleem van internet en nieuwssites is dat er geen enkel model bekend is dat winstgevend is. Ze verliezen allemaal geld. En de goed draaiende nieuwssites, zoals de Standaard, Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws, worden aangedreven door de bestaande redactie die ook op de krant zit. Maar als die kranten door alle concurrenten, onder andere het internet, nog verder moeten besparen, dan gaat de kwaliteit van die redacties nog verder achteruit gaan. De berichtgeving op de websites wordt onvermijdelijk meegesleurd. Dan zijn er kunstgrepen nodig om de gaten te vullen. 
Hoe bedoelt u, kunstgrepen? 
VAN CAUWELAERT: Bijvoorbeeld filmpjes van YouTube brengen, zoals dat van Ronald Janssen. Zo’n dingen komen er dan allemaal op. De meest gelezen berichten zijn vaak de vluchtige nieuwsberichten over scheidingen van televisievedettes of zangers. 
Misschien is dat de nieuwe weg die kranten moeten bewandelen om te overleven? 
VAN CAUWELAERT: Dat denk ik zeker niet. Kijk naar de LA Times. Die krant verloor oplage, maar zag dat ze een van de populairste nieuwssites had. Hoe kwam dat? Ze zaten vlak bij Hollywood en hadden het beste entertainmentnieuws van alle kranten. Dat gingen ze dan ook meer en meer in hun papieren krant steken. Resultaat: ze gaan nog steiler naar beneden. Daaruit blijkt dat de twee publieken totaal verschillend zijn. 
Een website van een krant en de krant zelf hebben elkaar dus weinig te bieden? 
VAN CAUWELAERT: Ik denk eerlijk gezegd dat het belang van een website als aanbrenger of versterking van je titel in de kiosk een beetje wordt overschat. Het beste voorbeeld is de The Economist, een Engels tijdschrift met vooral economische berichtgeving. In de ogen van de marketingjongens en -meisjes is dat een heel saai blad, zonder illustraties. De artikels en de commentaar worden zelfs niet ondertekend. Grijzer dan dat en je gaat dood. Dat blad is wereldwijd in enkele jaren gestegen van 280.000 naar 1,3 miljoen. 
Hoe komt dat? 
VAN CAUWELAERT: Ze hebben niets veranderd aan hun concept, het is nog altijd hetzelfde. The Economist heeft ook een website, maar wel eentje waar elke specialist zich een breuk om lacht. Daar staan twee of drie grote, oudere stukken op en een beetje actualiteit van de dag. En voor de rest kan je je abonneren. Dat is alles. Zolang daar geen geld inzit, doen zij daar het minimum minimorum. Blijkbaar stoort het hen niet, want ze stijgen. Maar hun grote concurrenten uit de Verenigde Staten, Time en Newsweek, donderen 20 tot 25 procent naar beneden. Omdat zij wel die emotoer zijn opgegaan. 
Er is dus weinig hoop voor het internet, behalve als entertainmentmedium? 
VAN CAUWELAERT: Ik vind internet natuurlijk iets fascinerend. Je hebt een iPhone en je hebt eigenlijk de wereldactualiteit in de palm van je hand. Terwijl het zich afspeelt. Het mooiste voorbeeld vind ik nog altijd de aanslagen op hotels in Mumbai eind 2008. Dat doet zich voor om kwart voor twaalf onze tijd. Om tien na twaalf stonden er op Wikipedia al vier regels. Maar ’s morgens om zeven uur waren er, als ik me niet vergis, al twaalf A4’s vol met alles er op en er aan. Met links naar filmpjes, foto’s en andere sites over terrorisme. Fantastisch. Als je de volgende morgen naar de kiosk ging, dan vond je nog niets over Mumbai.
Wat is dan de intrinsieke waarde van dat medium? 
VAN CAUWELAERT: Voor mij is internet een fantastische drager van nieuws. Maar het kan maar zo goed zijn als dat wat je er in steekt natuurlijk. Steek je er onzin in, dan komt er onzin uit. Dat gebeurt soms, je hebt soms sites waar je complete nonsens krijgt. Maar zij die het goed menen, bijvoorbeeld de New York Times of De Tijd hier bij ons, zitten nu wel goed. Ik beschouw het internet dus niet als een concurrent voor de print, maar ik denk dat we nog geen goed werkend samenwerkingsmodel hebben gevonden. 
Hebt u nog goede raad voor jonge mensen die in het vak willen stappen? 
VAN CAUWELAERT: Werk aan je algemene ontwikkeling. Dat is een groot wapen. Je moet een brede belangstelling hebben. En lezen, lezen en nog eens lezen. Blijf niet in een klein kringetje, maar ga zo breed mogelijk. Zuig kennis op. Dat voel je meteen bij een goede journalist. Iemand die dat heeft, is beter in staat om de essentie uit een verhaal te halen. 
Ook de talenkennis gaat er op achteruit. Engels is meestal geen probleem, maar we kennen te weinig Frans en Duits. En dat heeft zijn nadelen, want je verengt je horizon. Natuurlijk moet je ook die honger hebben. Je moet er willen bijzijn, het willen meemaken. Anders kan je beter iets anders zoeken. 
Wat zijn de valkuilen die ze moeten vermijden? 
VAN CAUWELAERT: Als je het gevoel hebt dat je een geweldig verhaal hebt, dan moet je oppassen. Als het te mooi lijk om waar te zijn, dan moet je zeker gaan checken. Dat is de belangrijkste valkuil. (WoL)
 
 
Geen opmerkingen:
Een reactie posten